Technische data

In augustus 1901 vindt André Dumont steenkool in de Kempen. Het Limburgse steenkoolbekken was ontdekt. Na enkele proefboringen werden in 1902 aanvragen gedaan voor de concessies, wat heel wat meningsverschillen veroorzaakte. In 1906 kwam men tot een akkoord en werd o.a. de concessie ‘Genck-Sutendael’ opgericht. Met de exploitatie van de zeven mijnsites, kon de kolonisatie van de onherbergzame Kempen beginnen. De ontwikkeling van de steenkoolmijnen betekende een keerpunt voor de Limburgse industriële ontwikkeling. Het slecht ontsloten gebied werd bereikbaar gemaakt door de aanleg van autowegen, spoorwegen en het Albertkanaal.

 

Situering
De mijnsites werden ingeplant op de plaats van de meest succesvolle proefboring. In Winterslag deed Baron Evence Coppé zelf proefboringen. Na de toekenning van de concessie in 1906 heeft de gemeente Genk een stuk grond moeten afstaan. In 1912 werd de N.V. Charbonnages de Winterslag opgericht. In Winterslag werd de eerste steenkool bovengehaald in 1914. De prille ontginning werd al snel stopgezet door de ontketening van de eerste wereldoorlog. Vanaf 1919 kon de exploitatie terug van start gaan. De productie nam geleidelijk af na de tweede wereldoorlog. De onvermijdelijke sluiting kwam er in 1988. De site van Winterslag ligt op de rand van het Kempisch Plateau en is omgeven door steile hellingen. De beboste hellingen zorgen voor een natuurlijke barriëre tussen de hoger gelegen mijnsite en de omgeving. Winterslag is een groene vlek in het verstedelijkte landschap. Naast die natuurlijke elementen wordt het plateau doorsneden door infrastructuur. Die infrastructurele insnijdingen vormen de klaverbladvormige structuur van de site. De vier lobben worden verdeeld door de spoorlijn op de noordzuid-as en de Noorderlaan op de oostwest-as. De vier hoofdassen zijn onderverdeeld in een strikte zonering: een zone voor wonen, voor werken, voor ontspanning en voor handel. Oorspronkelijk was er nog een verbinding op hoger niveau voorzien, de ‘Avenue des Charbonnières’, die de verschillende mijnzetels met elkaar moest verbinden. Maar dit project werd nooit gerealiseerd. De mijnzetel is gelegen aan de oostwest-as. De mijngebouwen zijn zo ingeplant dat ze de omgeving niet domineren. Bij de inplanting heeft men bewust de confrontatie tussen woonwijk en mijnzetel vermeden. Een uitzondering hierop zijn de terril en de schachtbokken die van ver zichtbaar zijn. Ze hebben een sterke visuele impact op de omgeving. De mijnzetel maakt wel deel uit van het klaverblad, maar isoleert zich er tegelijk van. Het mijnterrein is opgedeeld in drie zones : de terril, het rangeerterrein en de mijngebouwen. De mijngebouwen werden opgetrokken rond de schachtbokken tussen 1910 en 1925. Dit moest snel gebeuren zodat men zo snel mogelijk met het productieproces kon starten. Het optrekken van de eerste mijngebouwen ging gepaard met het graven van de schachten en het ontwerp van de plannen voor de eerste woonwijk. Organisatorisch werden de mijngebouwen onderling verdeeld in drie trajecten : het energietraject, het arbeiderstraject en het kolentraject. Elk traject staat in verbinding met de schachten. Het energietraject bestaat uit grote fabrieksgebouwen met installaties en turbines. Het zijn de gebouwen die verbonden zijn met de schachtbokken. Het arbeiderstraject draait vooral rond het hoofdgebouw, met de burelen en de badruimtes. Er was veel aandacht voor hygiëne en veiligheid. De neobarokke architectuur van deze gebouwen is veel rijker dan de strakke vormgeving van de fabrieksgebouwen van het energietraject. Een laatste traject is het kolentraject. De kolenwasserij, de schachtbokken en de loopbruggen zijn technische constructies. De architectuur was berekend op snelheid, efficiëntie, rendabiliteit en aanpasbaarheid. Ze stond met andere woorden volledig in het teken van het ontginningsproces.

 

Het gebouwencomplex
Het te saneren gebouwencomplex is het geheel van de gebouwen die samen het ‘energietraject’ vormen. Het zijn de oudste ge-bouwen van de industriële site. Ze staan rechttreeks in verbinding met de twee schachtbokken en maakten de kern uit van het ontginningsproces. Dit maakt van het gebouw één van de belangrijkste industriële complexen van ons industrieel erfgoed. Het symboliseert de industriële ontwikkeling in Limburg aan het begin van de 20ste eeuw. De gebouwen werden in verschillende fasen opgetrokken. De belangrijkste realisaties dateren van 1910, evenals de eerste graaf-werken voor de schachtbokken. De hoofdgebouwen waren voltooid omstreeks 1925. Hierna werd er nog veel bijgebouwd maar ook afgebroken. Hieronder volgt een kort chronologisch overzicht van het bouwverloop: 1910 start graafwerken schachtbokken
1912 voltooiing eerste schachtbok
1912 – 1913 elektriciteitscentrale
1914 ophaalgebouwen schachtbok I (west)
ophaalgebouwen schachtbok II (oost) gebouw voor compressoren en ventilatoren ketelhuis verbindingsgebouw met de elektriciteitscentrale
1947 uitbreiding compressorengebouw
1949 noordelijke uitbreiding ophaalgebouw schachtbok II
1952 noordelijke uitbreiding ophaalgebouw schachtbok I
1954 transformator bij elektriciteitscentrale (zuidgevel)
Het geheel bestaat uit drie eenheden : de ophaalgebouwen, het compressorengebouw en de elektriciteitscentrale.

 

De ophaalgebouwen
De zuidelijke gevel van de ophaalgebouwen van schachtbok I bestaat uit twee aaneengesloten gebouwen van telkens drie traveeën, twee smalle en één brede. Het geheel is twee bouwlagen hoog en wordt bekroond met een afgeknot tentdak. In het dak is een lichtstrook voorzien voor meer lichtinval. De onderste bouwlaag is sober, met twee poorten en een grote blindnis in het midden. De tweede bouwlaag is rijker uitgewerkt met korfbogige ramen, gevat in blindnissen die steunen op pilasters. De noordgevel van het gebouw heeft een ‘chaotisch’ uitzicht, het resultaat van de vele aanpassingen en verbouwingen waardoor structuur ontbreekt. De zuidelijke gevel van de ophaalgebouwen van schachtbok II is identiek aan die van schachtbok I. Er is slechts één klein verschil, de open oostgevel, waaraan een inkomhal is bevestigd. De noordgevel van dit gebouw staat in schril contrast met die van schachtbok I. Het is de mooiste gevel van heel het complex. De gevelopbouw is analoog aan de zuidgevel, maar werd veel rijker uitgewerkt. De onderste bouwlaag van het negen traveeën lange gebouw heeft kleine gekoppelde verticale ramen met een tussenschot in baksteen. Ongeveer halverwege de ramen vertrekken gekoppelde pilasters die de boogvormige ramen van de twee bouwlaag omsluiten. De laatste zes traveeën hebben een blinde korfboognis boven de grote ramen. Kleine details zoals vensterbanken zijn uitgewerkt in gele steen.

 

Het compressorengebouw
De zuidgevel (1919) van het gebouw bestaat uit een middendeel van vijf traveeën en twee bouwlagen, bekroond met een fronton. De onderste bouwlaag bestaat uit toegangen, de bovenste uit twee rijen hoge rechthoekige ramen. De tweede bouwlaag is toegankelijk via een dubbele trap. Aan elke kant is er een bijgebouwtje van twee traveeën en twee bouwlagen, iets lager dan het hoofdgebouw. De buitenzijden van dit gebouw bestaan uit twee uitstekende torengebouwtjes, bekroond met kantelen. De achterzijde van het gebouw bestaat uit twee bouwlagen : de onderste met smalle roostervensters en toegangen, de bovenste met grote rechthoekige ramen. De noordgevel van het gebouw werd afgebroken voor de noordelijke uitbreiding van 1947. De uitbreiding telt vijf traveeën bekroond met een zadeldak met lichtrand. De nieuwe noordgevel is identiek aan de zuidgevel, met uitzondering van de trap en de torentjes.

 

De elektriciteitscentrale
Dit is het oudste gebouw van het complex : een grote hangar, gevat onder een zadeldak. Bovenaan de noordgevel is een glazen strook voorzien voor de lichtinval. Op de noordgevel zijn nog resten (sheddaken en steunberen) zichtbaar van een eerder afgebroken gebouw. In 1954 werd aan de zuidgevel een nieuw transformatorgebouw toegevoegd. Dit gebouw is in een heel andere stijl op-getrokken dan de rest van het complex. Het is een smalle strook van twee bouwlagen : onderaan enkele ramen van verschillende afmetingen en bovenaan een lange glazen strook. De voormalige elektriciteitscentrale was met de andere gebouwen verbonden door middel van een klein verbindingsgebouwtje uit 1939 dat deels werd afgebroken. De gebouwen hebben hoofdzakelijk een industrieel karakter. De vormgeving is sober en eerder rationeel. De constructies van de oudste gebouwen zijn nog in baksteen, de nieuwere gebouwen bestaan uit een stalen skelet, opgevuld met baksteen. Door de vele verbouwingen en aanpassingen zijn veel kleine accenten verloren gegaan. Zo werden de ronde deuren op vele plaatsen vervangen door vierkante deuren en de ramen werden dichtgemetseld of vervangen door ventilatieroosters. Het zijn die kleine gebreken die het ‘ritme’ van de oude industriële gebouwen verstoren.

 

De sanering
Sinds de mijnsluiting van 1988 zoekt men naar een geschikte herbestemming voor de gebouwen van het rijke Limburgse mijnpatrimonium. Dit industriële erfgoed is enorm belangrijk zodat er van afbraak geen sprake kan zijn. Daarom werd er geopteerd voor een sanering van het gebouw. Naast die instandhoudingswerken zijn er nog enkele storende delen die beter worden verwijderd. De storende elementen zijn de noordelijke uitbreiding van het ophaalgebouw schachtbok I, de transformator bij de elektriciteitscentrale (zuidgevel) en het verbindingsgebouw met de elektriciteitscentrale uit 1939. Het laatste gebouw is al zover afgebroken, dat het niet meer de moeite is om het gebouw te renoveren. De verbinding tussen beide gebouwen zal worden vervangen door een passerelle. De noordelijke uitbreiding van het ophaalgebouw schachtbok I uit 1952 maakt door talrijke verbouwingen en aanpassingen een vervallen indruk. De tegenhanger van deze gevel aan de oostzijde ziet er veel beter uit. Het is beter om het enigszins vervallen gebouw af te breken. Het andere gebouw dat ter discussie staat voor behoud en renovatie is de transformator van de elektriciteitscentrale. Deze aanbouw uit 1954 is nog in goede staat, maar verschilt in stijl met de rest van het geheel. Om het gebouw terug een uniforme stijl aan te meten, wordt overwogen om dit gebouw af te breken. Achter het gebouw bevinden zich nog restanten van de vorige zuidgevel die veel beter aansluiten bij de oorspronkelijke architectuur van het complex. De sanering gebeurt in het kader van een herbestemming van de mijngebouwen die behoren tot het belangrijkste industriële erfgoed dat Limburg heeft voortgebracht. De herbestemming van de mijnsite ligt nog niet vast, maar hoogst waarschijnlijk wordt het een bezoekerscentrum en een feestzaal.

 

Bronnen
Loeckx A., Smets M. (red.), ‘Monumentendossier 3, Geschiedenis op zoek naar een waardig vervolg, Studie van de mijnneder-zettingen van Waterschei, Winterslag en Eisden’, Brussel, Koning Boudewijn Stichting, 1991.