Technische data

1626
Stichting van het gasthuis en klooster der Cel- of Grauwzusters door Herman Vander Rijst, pastoor van het begijnhof, met als doel het verplegen van pestlijders. Het pesthuis, de ‘pestbogaert’, gelegen tussen de stadswal en de Demer, was niet meer dan een schamele behuizing voor de zusters en een kleine kapel. Vanaf de 17de eeuw ontwikkelde zich daar het latere complex. Het complex van de Grauwzusters lag aan de rand van de stad om de ellende van de pest uit het stadsleven te houden en verdere verspreiding van de ziekte onder de bewoners te verhinderen. De onmiddellijke nabijheid van de Demer was een vereiste om als gasthuis en klooster te kunnen functioneren. Water was immers onmisbaar om in de elementaire hygiëne te kunnen voorzien.

 

1628
Oprichting van een muur langs de kant van de wallen, om de zusters te beschermen tegen de nieuwsgierige blikken van de voorbijgangers op de stadsverstigingen en om te voorkomen dat de vruchten uit hun tuin werden gestolen.

 

1634 – 1635
Uitbreiding van het oorspronkelijke gebouw, onder moeder Gertrudis Van Schaffelen.

 

1663 – 1666
Bouw van de eerste kloostervleugel onder priorin Clara Bisschop-pen. Uit deze bouwfase dateert de oudste nog bewaarde vleugel van het gebouw, het jaar 1664 wordt in de spouwankers aangegeven. Deze vleugel ligt aan de noordwestzijde van het complex en is zichtbaar vanaf de huidige Thonissenlaan en de kanaalkom.

 

1667 – 1688
Bouw van de kapel onder priorin van Herkenrode, Agnes de Glimes. De kapel stond haaks op de eerste vleugel en vormde de verbinding tussen de vleugel en de Gasthuisstraat. Er is van deze bouw niets bewaard gebleven.

 

1683 – 1711
Ommuring van het complex.

 

1720
Afbraak van het oude pesthuis omdat het ‘ruïneus’ was geworden.

 

18de eeuw
Optrek van een nieuw gebouw langsheen de Gasthuisstraat, parallel met de oudste vleugel, waarschijnlijk in de eerste helft van de 18de eeuw. In ieder geval vormde het complex aan het einde van de 18de eeuw een rechthoek rond het centraal binnenhof.

 

1796
Ontbinding van de kloostergemeenschap door de Franse autoriteiten, naar aanleiding van de antikerkelijke politiek van de Fransen die het prinsbisdom Luik bij Frankrijk hadden ingelijfd. Het bestaande kloostercomplex doet dienst als kazerne.

 

1805 – 1824
Het Gasthuis wordt opnieuw als hospitaal in gebruik genomen.

 

1866 – 1871
Uitbreiding van het hospitaal met een monumentale vleugel aan de promenade, naar ontwerp van architect Jaminé, en met de schenking van het oude slachthuis op de rechteroever van de Demer. Herman Jaminé was als architect verbonden aan het provinciebestuur van Limburg en had in die functie zijn uit Maastricht afkomstige vader J.L. Lambertus Jaminé, oorspronkelijk een des-kundige in vestingbouw, opgevolgd. Herman Jaminé had reeds heel wat kerken, scholen – o.a. het Hasseltse Sint-Jozefscollege – en openbare gebouwen in tal van Limburgse gemeenten ontworpen of verbouwd. Door de afbraak van de stadswallen en de aanleg van de boulevards omstreeks 1850, waren er aan de achterzijde van het oude hospitaal terreinen vrijgekomen voor een eventuele nieuw-bouw aan de Thonissenlaan, die lang de ‘Boulevard du Canal’ werd genoemd. In september 1861 werden de eerste ontwerpen aan de gemeenteraad voorgelegd. Jarenlang bleef het bij plannenmakerij. Op 6 juni 1868 pas kon men overgaan tot de openbare aan-besteding van de bouwwerken. In 1871 was het complex voltooid. In 1872 werd alles o.a. in aanwezigheid van de gouverneur Bovy plechtig ingehuldigd. Het was een vrij elegant gebouwengeheel geworden dat eigentijdse stijlkenmerken vertoonde en tevens volledig in harmonie was met de 17de eeuwse hospitaal- en kloostergebouwen die toen opnieuw volledig zichtbaar waren van op de boulevard. De hospitaalvleugel aan de Thonissenlaan, bestaande uit 13 traveeën en twee horizontale bouwlagen onder een schilddak dat met leien was bedekt, werd opgetrokken in Neo-Maaslandse stijl. Dit aanwenden van neostijlen in de bouwkunst was immers een typisch 19de eeuws fenomeen waarbij de architect vroeger gebruikte stijlen hernam, en deze met een zeker gemis aan oorspronkelijkheid, onder een nieuwe vorm presenteerde.

 

1930 – 1933
Afbraak van het halfronde gebouw aan de Thonissenlaan, op-getrokken tussen het oude slachthuis en de nieuwbouw van 1868 – 1971.

 

1944
Vernieling van het koor van de 19de eeuwse hospitaalkapel in de Gasthuisstraat door een bombardement in de nacht van 11 op 12 mei, hierbij werd ook veel schade aangebracht aan de andere hospitaalgebouwen.

 

1957
Inwijding van de nieuwe kapel die op de binnenkoer was gebouwd, enkele jaren na de oorlog, naar een ontwerp van architect Isidoor Lavigne.

 

1961-1977
Na de tweede wereldoorlog wordt het oud gasthuis te klein om de nodige opnamecapaciteit aan te kunnen en nieuwe complexen werden gepland:
– het Virga-Jesseziekenhuis, in september 1961 worden de eerste patiënten van het oud hospitaal naar het nieuwe ziekenhuis overgebracht
– het tehuis Zonnestraal
– het Sigershuis

 

In augustus 1983 verhuisden de laatste Grauwzusters naar het aan de overzijde gelegen rusthuis Sint-Elisabeth.

 

Na 1977
De rechtervleugel van het oud gasthuis wordt ingenomen door het jenevermuseum, het stadsmuseum en de stedelijke culturele dienst, de linkervleugel door de gemeentelijke politie, die de kan-toren naar eigen behoefte invult en aanpast.

 

1992
Verhuis van de stedelijke diensten en verkoop van het gebouw aan de N.V. Oud Gasthuis.

 

Bibliografie
De vrienden van het stadsmuseum, ‘De Grauwzusters in Hasselt’ Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Rijksdienst voor Monumenten en Landschappen, ‘Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, Provincie Limburg, Arrondisement Hasselt’ Martin Schreurs, ‘Hasseltse Historie’