Technische data

Architecturale opdracht en sociale toe-eigening

 

Aan wie behoort het Zonnestraalpaviljoen? Het antwoord is complexer dan het lijkt voor een instelling als deze, en impliceert een nieuwe visie op verzorgingssociologie. Eerst is er uiteraard de bouwheer/opdrachtgever, in dit geval het OCMW Hasselt, met bekommernissen rond functionaliteit, het kostenplaatje, maar ook de esthetiek. De tweede ‘bezitter’ van het gebouw wordt anderzijds gevormd door het team van verplegers/sters en zorgverleners. Dit is hun werkruimte, hier brengen ze zo’n 8 uur per dag door, met een toch wel veeleisende job. Als zij zich er niet goed in voelen, is het architecturaal project mislukt. Ten derde, maar eigenlijk ten eerste, is het paviljoen gebouwd voor de eigenlijke gebruikers, de bejaarden zelf. Zij vormen de finaliteit van het project.

 

Aan wie behoort nu het paviljoen? Aan de directie? Aan het personeel? In onze visie moet er een symbolische en ruimtelijke overdracht naar de eindgebruiker gebeuren, die door de architect geregisseerd wordt. De bouwheer vertrouwt na de oplevering het paviljoen toe aan het verplegend personeel; zij geven op hun beurt echter ‘de sleutels’ aan de eindgebruikers. Alleen via deze trapsgewijze toe-eigening, waarbij het gebouw op het einde het huis van de bewoners wordt, kan ‘welzijn’ gecreëerd worden, zelfs in een context van verzorging en afhankelijkheid.

 

Dat is des te delicater, omdat de gebruikers sterk afhankelijk zijn van het personeel, dat hier een intermediaire rol vervult. Van vitaal belang is daarbij het creëren van voldoende gemeenschapsruimte, waardoor het paviljoen ook aan een ‘bewonerscollectief’ of populatie toebehoort, die meer is dan de som van de individuen.

 

De gemeenschapsruimte als ‘luchtbel’

 

Het ‘luchtig hotel’, zoals Alfredo De Gregorio het verwoordde, haalt inderdaad, via simpele architecturale ingrepen, de bejaardenzorg uit de strikt-medische sfeer, zelfs daar waar het zwaar-zorgbehoevende mensen betreft en het lijden nooit ver weg is. De kamers zijn iets kleiner geproportioneerd; het zijn dan ook eerder hotelkamers, waarvan de bewoners elke dag weer verleid worden om de stad in te gaan, nl. deel te nemen aan het sociale leven, met elkaar bezig te zijn.

 

De gemeenschappelijke ruimtes zijn panoramische ‘luchtbellen’ die de rechte assen onderbreken en op het weefsel van gangen en kamers geënt zijn. Ze roepen eerder de waardige charme op van een Hôtel des Bains, dan de sfeer van een ziekenzaal. De complexiteit die zo ontstaat, ook in relatie met de parkomgeving, moet zuurstof geven, nieuwe bewegingsstromen en organische drukte creëren, naast de mogelijkheid voor elke bewoner om zich af te zonderen en tot rust te komen. Anderzijds zijn overzicht en oriëntatie essentieel voor het goed gevoel van de bewoners en de verzorgingsfuctionaliteit. Een rustoord als labyrint werkt niet.

 

Le théatre de la vie

 

Het idee om leefkwaliteit, ambiance, communicatie en vitaliteit in te voeren in een context zoals deze, is een uitdaging. Het dolce-vita-gegeven moet op een ingenieuze wijze geïntegreerd worden in de medische realiteit van de zorgverstrekking, maar ook in de zelfredzaamheid van de bejaarde, die altijd een sociale rol moet kunnen spelen in deze kleine gemeenschap. Langzamerhand ontwaakt het ‘rusthuis’ uit zijn anti-chambre-lethargie, ontwikkelt een eigen sociale dynamiek en schrijft zelfs een eigen geschiedenis, die vooral in de gemeenschappelijke ruimtes haar beslag krijgt. Daarmee definiëren bouwheer én architect, zelfs in een context van zware zorgbehoeftes, voor de gebruikers nieuwe, subtiele vormen van ‘gezondheid’.

 

Beslotenheid en transparantie

 

Het paviljoen contrasteert enorm met de aangrenzende hoogbouw van het bestaande, oudere verzorgingscentrum. Het is laag, ‘kruipt’ haast door het groen van het park, maar heeft grote buitenramen met een rustiek aspect. De geelbruine natuurgevelsteen is bepaald ‘aards’ en doet eerder denken aan een gerestaureerde hoeve. Het zicht op het park en de nabijheid van groen bepaalden in hoge mate de oriëntatie van het gebouw.

 

In contrast met de beslotenheid en privacy van de kamers, is er de transparantie en het publiek karakter van de dagruimtes. Gevat tussen twee horizontale plateaus krijgen deze aan de ene zijde een ruim zicht op het park en worden ze aan de andere zijde betrokken op de intimiteit van de privétuin en het terras.

 

De gemeenschappelijke zones zijn panoramisch opgevat en geven de bewoners uitzicht op de buitenwereld. Door het gebruik van ruwere straatmaterialen krijgen de collectieve ruimtes meer het karakter van avenues, straten, steegjes en pleinen. Het creëren van verschillende ruimtes, met elk een eigen identiteit, laat deze besloten wereld een heel stuk groter lijken.