Technische data

Het stedelijk plein

 

Een belangrijk uitgangspunt bij al onze projecten is aandacht voor publieke ruimte. De ruimte tussen de gebouwen is belangrijker dan de gebouwen zelf. Hier laten we ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ lijnen convergeren tot één stedelijke alchemie. Het nieuwe Helleputteplein wordt het centrum van het nieuwe stadskwartier en bevat zowel formalistisch-stedelijke als intieme elementen. Het stedelijk plein leek te vragen om een differentiatie naar activiteiten, temperament en sfeer. Hierdoor opteerden we voor een drieledige structuur: – Het voorste deel is een piazza, geschikt voor passage en flaneren, met een hoog ‘boulevard’-gehalte. Deze ‘mannelijke’ ruimte zal wat stedelijke drukte genereren door het voorzien van handelsfuncties en horeca. – De piazza gaat over in een tweede deel dat rustiger, intiemer, luwer is (er wordt hier ook gewoond op het gelijkvloers), maar toch nog vrij geometrisch. Het loopt terrasgewijs af naar de Dijleoever. Dit deel bevat een mix van ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ waarden. Een ruimte voor spel en lanterfanten. – Het derde deel noemen we het Dijle-terras. Het krijgt een uitgesproken ‘vrouwelijke’ sfeer mee, met veel groen en zitbankjes met zicht op de Dijle . Het is een romantische plek. Dit deel staat ruimtelijk en psychisch het verst van de voorste piazza. Het geheel ademt ‘evidentie’ uit. En die vanzelfsprekendheid, daar is het ons om te doen. De architectuur blijft bewust op de achtergrond: het zijn de stedelijke verhalen zelf die de oplossing aanbrengen. Op deze manier kunnen de bewoners het nieuwe stadskwartier als het hunne ervaren.

Een enthousiaste bewoonster heeft op eigen initiatief een website gemaakt over het Helleputteplein. De hoop van ons bureau om die plek nieuw leven in te blazen, is volledig bewaarheid geworden. Neem vooral zelf een kijkje: www.helleputteplein.be

 

Straten in een hiërarchische boom-structuur

 

In de stedelijke planologie onderscheidt men doorgaans de rasters, de labyrinten en de hiërarchisch-vertakte netwerken. De eerste is kunstmatig-modern, de tweede is meestal gegroeid als organisch kluwen, terwijl het derde type kenmerkend is voor oude steden die een ‘modernisering’ hebben ondergaan. Dit geldt voor de meeste Europese hoofdsteden: het zijn brede, aangelegde hoofdlanen waarop kleinere, oudere straten uitgeven, die dikwijls nog eens vertakt zijn. Het vertakt-netwerk-type is dus het resultaat van een intense confrontatie tussen formeel urbanisme van de grote hoofdassen en informele, meer ‘organische’ en spontane urban facts. Er ontstaan zo verschillende niveaus van stedelijke beleving. De hoofdstraat vormt steeds de top van een hiërarchie die doorsneden wordt door ondergeschikte, kleinere dwarskanalen.
Cultuurhistorisch en sociologisch is deze diversiteit verbonden met een klasseverschil én met twee tegenover elkaar staande maar ook complementaire deelidentiteiten: de burgerlijk-‘moderne’ boulevard-stad tegenover de volkse, ‘middeleeuwse’ stad. De mate waarin we die twee in elkaar laten scharnieren bepaalt de contrastrijke levendigheid; een belangrijk element in het ‘duaal’ karakter’ van de stad. Ook Leuven is cultuurhistorisch sterk door deze ambiguïteit bepaald. Er zijn de ‘rationele lijnen’ van de burgerlijke vooruitgangscultuur (Bondgenotenlaan), de academische wereld, het analytische, ‘mannelijke’ denken. En er zijn anderzijds de gebogen of gebroken lijnen, de kwartieren, straatjes en pleintjes die voorrang geven aan geborgenheid, kleinschaligheid, intimiteit van de Begijnhoven,- de ‘vrouwelijke’ en volkse kant van de stad.
Kleinburgerlijke modellen als het woonerf komen in feite niet tegemoet aan dit contrastgegeven van het stedelijk landschap, en herleiden een stadskwartier meestal tot een eiland of, erger nog, tot een soort gated community. Het lijkt ons logisch dat de Barbarasite de Leuvense dualiteit weerspiegelt en zo de kwaliteit van een echt stadskwartier i.p.v. een woonpark krijgt. Identiteit kan opbouwen.