Technische data

Stad in de stad

Het concept van ‘stedelijk stapelhuis met sterke rurale bindingen’

 

De vraagstelling was drieledig:

 

1) Wat is de intrinsieke missie van het museum, als ‘archeologische schatkamer’?
2) Hoe kan haar ruimte zich vermengen met de Tongerse stedelijke ruimte, en welke rol kan het Museum spelen in de uitstraling van de stad en van de regio?
3) Hoe kunnen deze twee perspectieven aansluiten op nieuwe Europese trendsinzake museale ruimte, publieksparticipatie, omgang met archeologisch patrimonium, historisch bewustzijn?

 

Het architecturale antwoord lag in een stapelhuis-concept, het idee van een rationele maar ook de verbeelding aansprekende stockageruimte, waarin bezoekers kunnen verdwalen zoals kinderen dat zouden doen in een schuur of verlaten fabriek. De voorwerpen worden niet meer ‘uitgestald’, maar zijn veeleer ankers of hebbedingen die ons opvallen, doen verwonderen, of ook wel verontrusten. Het idee convergeert met dat van het moderne museum tout-court, als spel- en belevingsruimte. De voorwerpen spreken iedereen afzonderlijk aan, ze hebben een verleden, een autobiografie. Het is pas van daaruit dat zoiets als een ‘geschiedenis’ te begrijpen valt. Het discrete gevoel van herkenning dat hiermee gepaard gaat, moest de institutionele dimensie dat zo’n gebouw onvermijdelijk heeft, zoveel mogelijk ‘onzichtbaar’ en alleszins niet-hinderlijk maken. Hoewel het stapelhuis een stedelijke entiteit is, spelen we volop met landelijke associaties, vanuit de Tongerse identiteit rond het mystieke gegeven ‘Aarde’. Dit gegeven uit zich ook in de materiaalkeuze en de sobere-intense vorm. Het stapelhuis wordt dus bijwijlen ook een silo, landelijke opslagplaats, graanschuur… om dan weer over te hellen naar de status van ‘kabinet’ en ‘schatkamer’…

 

Ontwerpfase als interactief proces

 

Onze research-methodiek wierp onmiddellijk zijn vruchten af. Omdat er geen beeld ‘in de weg zat’, hebben we samen met het museumteam onbevangen gedurende maanden kunnen nadenken. Alles werd in vraag gesteld, de routing in het museum, de relatie met de stad, de technische eisen, de nodige architectuur i.f.v. de eigen identiteit en i.f.v. die van de stad, … .
Het erg intensieve werk dat wij op het niveau van de wedstrijd hadden gepleegd mocht dan ook geen obstakel zijn om creatief te denken. Wij hebben dat hele denkproces gebruikt om met kennis van zaken een aantal zaken juist…. anders te doen.

 

1) Bouwprogramma

 

Wij kwamen erg snel tot de conclusie dat het programma overladen was, daardoor niet alleen te veel stedelijke ruimte innam maar ook niet in overeenstemming kon gebracht worden met het vooropgestelde budget. Wij vonden het onze taak als architect om samen met de museumstaf te zoeken naar een kleiner, doch verantwoord, bouwprogramma.

 

2) De Allée Verte

 

De Allée Verte werd, naarmate het onderzoek vorderde, hoe langer hoe meer een echt obstakel, zowel naar interne werking van het museum, als naar stedelijke ervaring. We hebben uiteindelijk dan ook geopteerd om de Allée om te leggen. Alzo werd de interne werking en cirkulatie werd stukken beter én het zorgde voor een betere ontsluiting van de rondgang omheen de Basiliek.

 

3) Het ‘Vrijthof-paviljoen’

 

Alhoewel de Bestendige Deputatie ons voorstel erg interessant vond, werd na lang overleg beslist dat de uitbouw hiervan niet zozeer bij het museum hoorde, maar eerder een taak was voor het Stadsbestuur. Het stadsbestuur van Tongeren heeft het idee enthousiast overgenomen en was van plan om het uit te werken tot een heus toeristisch, regionaal ontmoetingscentrum. Het paviljoen had al een werknaam: het Atrium. Het stadsbestuur zat hiermee helemaal op onze golflengte omtrent het idee van een “museum-site”.