Technische data

De Philipssite is één van de laatste projecten waaraan de wereldvermaarde Italiaanse architect Aldo Rossi heeft meegewerkt. Toen Rossi in september 1997 onverwachts overleed, namen de medewerkers van Rossi zijn deel van de opdracht over. Geheel binnen het gedachtengoed van Aldo én binnen de eerste uitgezette krachtlijnen zetten De Gregorio & Partners en Aldo Rossi Associati samen de opdracht voort.

 

Alfredo De Gregorio: “Aldo Rossi benadrukte de site als een homogeen stadsgedeelte dat opnieuw vorm krijgt. Hij stelde de toren centraal en noemde het terecht het ‘monument’ van de site. De overige entiteiten werden georganiseerd langsheen een hoofdas en een secundaire as. Dit assensysteem ontstond volgens dezelfde logische wetmatigheid als die waarmee de ingenieurs het terrein van Philips inrichtten. Aldo Rossi had hiervoor een duidelijk hiërarchisch assenstelsel uitgezet in het masterplan. Het geheel is als het ware een stad in de stad en refereert door haar groen kader bewust naar de Amerikaanse universiteits-campussen. De taal van de gebouwen is helemaal deze van Aldo Rossi: sterk typologisch maar gelijktijdig haast frivool door het kleurgebruik en de reliëfvorming. Het sportcomplex is zo’n sterk volume : in zijn vorm duidelijk herkenbaar en tijdloos door de gebruikte materialen.

 

De eerste schetsen voor het concept van de Philipssite moeten worden bekeken in het licht van de theorieën van Aldo Rossi over de ‘locus’ en het ’type’ en van zijn collage als theoretisch kader voor deze specifieke plek.

 

Over ‘L’architettura della cittá’
In zijn boek ‘L’architettura della cittá’ (1966) schreef Aldo Rossi zijn ideeën neer over hoe de moderne stad er volgens hem hoorde uit te zien. In het boek wordt de stad enerzijds beschouwd als een reusachtig door de mens vervaardigd object. Anderzijds worden de stedelijke artefacten beschouwd als de essentiële aspecten van de stad met hun eigen vorm en geschiedenis. De architectuur is slechts één aspect van de complexe werkelijkheid van de stad, maar aan de andere kant vormt ze het beste uitgangspunt om die complexheid te ontrafelen. Want een gebouw kan in de loop van de jaren verschillende functies hebben gehad zonder dat die een invloed hebben gehad op de vorm. De belangrijke gebouwen die een wezenlijk onderdeel zijn van de stad en haar ontwikkeling worden de monumenten genoemd. Het zijn deze gebouwen die de mens bewaart in zijn collectieve geheugen.

 

Om zijn theorie om te zetten in de praktijk ontleedt Rossi de oude stad naar haar patronen en hun continuïteit in de geschiedenis. Hierbij gaat hij uit van de stedelijke artefacten. Dit zijn beelden in het stadsweefsel die iedereen kan herkennen zoals de stadspoort, het marktplein, het stadhuis. Het zijn elementen van herkenning en tegelijk ook oriëntatiepunten voor de bevolking. De belangrijke elementen van de stad worden uitgedrukt in ‘locus’ en ’type’.

 

‘Locus’ staat voor een relatie tussen een bepaalde plaats en de gebouwen in die plaats. Het kan zowel een enkelvoudig als een universeel gegeven zijn. Zo zijn bijvoorbeeld de plaats waar de stad ontstaan is of de plaats waar een gebouw ingeplant werd van wezenlijk belang voor de ontleding van die stad. Want het zijn de historisch kenmerken van de stad die zullen uitwijzen hoe de stad verder zal moeten evolueren.

 

Typologie is een onderzoek naar symbolen, naar ’types’. In dit analytische proces wordt de architectuurgeschiedenis ingedeeld in een classificatiesysteem. Dit systeem werkt met ’types’, ingedeeld volgens enkele specifieke criteria. De indeling van gebouwen in ’types’ is belangrijk voor het bepalen van monumenten. Monumenten zijn elementen (’types’) van het stedelijk weefsel die een betekenis geven aan het stadsleven doorheen het collectieve geheugen van de bewoners. Volgens Rossi bestaat architectuur uit een (re)presentatie van ontwerpen die de tijd hebben doorstaan en een monument zijn geworden.

 

De Philipssite als architecturale ‘collage’
Net zoals in de ‘Capriccio’ – schilderijen van de 18de eeuwse Italiaanse schilder Canaletto – vermengt Rossi fantasie met concrete elementen. Een stadsgezicht lijkt een beeld in Venetië, maar als men nauwkeuriger kijkt, blijkt dat gebouwen uit andere steden het Venetiaanse landschap zijn binnengeslopen. Door de projectie van echte dingen in een verzonnen entiteit wordt er een alternatief gecreëerd binnen de werkelijkheid. Het is vanuit dit progressief en futuristisch standpunt, de ‘analoge stad’ genaamd (‘cittá analogica’), dat men in staat is een oplossing voor de ontwikkeling van de stad te vinden. Voor de Philipssite maakte Rossi een collage met de volgende elementen uit het collectief geheugen : een universiteitscollege in Dublin, het keizersforum en het colloseum in Rome, een oud Leuvens stadszicht en het gotisch stadhuis van Leuven. Het universiteitscollege staat model voor de verschillende monumentale colleges die in het 18de eeuwse stadsweefsel werden gebouwd en een dominerende invloed uitoefenden op dat weefsel. Het Romeinse keizersforum duidt op een belangrijke, centraal gelegen plaats in de stad, waarrond de belangrijkste gebouwen werden gegroepeerd. Het forum was meestal gelegen op de kruising van de twee centrale assen in het stadsweefsel die de poorten met elkaar verbonden : ‘cardo’ en ‘decumanus’. Het forum deed dienst als een multifunctioneel marktplein. Het colloseum is een ander typisch en gekend gebouw uit de Romeinse samenleving dat een belangrijk doel had: het vermaken van de bevolking. Het oude stadszicht doelt op het omringde, afgesloten Leuven van de 16de eeuw en haar dominerende kenmerken, de kerktorens. Het belangrijkste kenmerk is het gesloten karakter van de stad, waarbij de omwalling een reële groeigrens afbakende. Het gotische stadhuis is een monument en een oriëntatiepunt voor bewoners en bezoekers van Leuven, de typische architectuur en torentjes zijn vanop verschillende plaatsen in de stad waar te nemen.

 

De bestaande gebouwen vormen samen een imaginair beeld, dat een realiteit kan zijn. Door de typologische kenmerken van de historisch stad te transponeren op de site, werd een kleinschalige versie gecreëerd van een ‘analoge stad’. Het ontwerp is eigenlijk een ‘mini-stad’ geworden, net zoals een universiteitscampus temidden van het groen. Het masterplan is een totaalconcept. De gebouwengroepering langs het raster vormt een eerder gesloten geheel. Net zoals het oude omwalde Leuven heeft het masterplan geen uitbreidingsmogelijkheden. Nochtans houdt het ontwerp rekening met de historisch gegroeide stad : niet letterlijk en lineair, maar figuurlijk en conceptueel. Het gaat niet uit van rechte assen en toegangswegen, maar van historische elementen die worden samengesmolten tot één geheel.

 

De ‘locus’, het eerste analoge element, wordt bepaald door een raster van primaire en secundaire assen. De Philipstoren geeft de richting aan. De eerste as wordt gevormd door de reeds aanwezige toegangsweg en krijgt het karakter van een dreef. De tweede as staat haaks op de eerste en eindigt op het stedelijk plein voor het Philipsgebouw. Dit plein verwijst naar de Romeinse fora, gelegen op het kruispunt van ‘cardo’ en ‘decumanus’. Langsheen deze hoofdlijnen worden de belangrijkste gebouwen, de administratieve gebouwen van de moderne stad, ingeplant. Het raster wordt vervolledigd door secundaire lijnen. Het zijn smallere paden, gelegen in het park, die de site verbinden met de stad, het kerkhof en de Parkabdij.

 

Een tweede belangrijk element is ’type’. Het belangrijkste gebouw van de site is de Philipstoren die enkel wordt gerenoveerd. Het is het hoogste en oudste gebouw van de site, het monument van de site. In het masterplan heeft de Philipstoren dezelfde functie als het oude gotische stadhuis van Leuven, het hart van de stad. Voor dit gebouw wordt een plein aangelegd. Het geheel doet denken aan een forum, een plein waarlangs de belangrijkste gebouwen van de stad gegroepeerd zijn. Aan de overkant van het plein ligt het Ubicenter. Aan de tweede as liggen het postgebouw en het politiegebouw. En dan is er nog het sportcomplex, sterk gedefinieerd, zonder detail, ook een signaalgebouw, waarvan de vormgeving verwijst naar het oude colloseum. Al deze gebouwen worden omringd door het park, dat ook wordt opgebouwd en gestructureerd in klassieke ’types’ (de dreef, het stedelijk plein, de belvedère, het romantische wandelpark, enz.).