Technische data

I. Historisch onderzoek en stedelijke analyse

 

I.1. Hasselt: algemene historische context

 

Hasselt ontstond hoogstwaarschijnlijk in de 7de eeuw. Het was toen een Frankische landbouwnederzetting aan de oever van de Helbeek, een bijriviertje van de Demer. Deze nederzetting omvatte het grondgebied van het huidige stadscentrum, de Sint-Quintinuskathedraal, de Koning Albertstraat en de Sint-Jozefstraat.
In de Middeleeuwen lag Hasselt op de belangrijke handelsweg Brugge-Diest-Hasselt—Maastricht-Keulen. In de 11de en 12de eeuw vond er in het huidige Vlaanderen een regionale eenmaking plaats die resulteerde in drie territoriaal nog steeds herkenbare entiteiten. Dit waren het graafschap Vlaanderen (het huidige West- en Oost-Vlaanderen), het hertogdom Brabant (Antwerpen en Brabant) en het graafschap Loon (Limburg). De kleine Frankische nederzetting ontwikkelde zich in de 12de eeuw tot een kleine stad die een aantal privileges genoot. In 1321 bevestigde de toenmalige graaf van Loon de stedelijke rechten. Een halve eeuw later werd de stad ook ommuurd. Deze muur stond waar de huidige Groene Boulevard loopt. De buiten de stad lopende Demer werd kunstmatig afgeleid en dwars door de binnenstad gevoerd.
Door zijn gunstige ligging groeide Hasselt gestaag. Het werd het belangrijkste handels- en nijverheidscentrum en daarom ook de administratieve hoofdplaats van het Graafschap Loon. In 1361 werd het Graafschap Loon na een korte successieoorlog ingelijfd bij het Prinsbisdom Luik. In deze periode kwam de lakennijverheid tot ontwikkeling in de stad met een hoogtepunt van bloei in de 15de eeuw. Maar al aan het eind van die eeuw en in de 16de eeuw raakte de textielnijverheid in verval door de politieke en godsdienstige onlusten en de vele bijbehorende kleine oorlogen en door de concurrentie van de Engelse lakenindustrie. Hasselt werd gereduceerd tot een regionaal marktcentrum.
In de 17de eeuw had de stad veel te lijden onder voorbijtrekkende legers en vreemde bezettingen. Hasselt werd belegerd door Duitsers, Hessen, Zweden, Kroaten, Loreinen en bezet door de Hollanders (1675-1681). In de tweede helft van de 18de eeuw nam Hasselt deel in de (weliswaar beperkte) industrialisatie. Toen werden de fundamenten gelegd van de latere bloei van de jeneverindustrie. Eind 18de eeuw werd Hasselt bezet door de Fransen. In 1798 kwamen de boeren in opstand: de Boerenkrijg. Ze slaagden er aanvankelijk in de Fransen te verdrijven maar deze zetten al snel de situatie terug recht. In het begin van de 19de eeuw was er sprake van een zeer eenzijdige industriële ontwikkeling die bijna te herleiden valt tot de brouwersambacht en de jeneverstokerijen.
Na het ontstaan van België in 1830 werd Hasselt de hoofdplaats van de provincie Limburg. Samen met de (beperkte) industrialisatie in het begin van de 19de eeuw zorgde dit ervoor dat Hasselt een ware metamorfose onderging en uit haar middeleeuwse keurslijf brak. De omwalling werd gesloopt en er werd in de plaats een ringlaan aangelegd (sinds 2000 de Groene Boulevard). Het stadsbeeld werd gemoderniseerd door een betere infrastructuur en de bouw van nieuwe overheidsgebouwen. Er werd ook gewerkt aan de verbinding met andere steden. Zo werden er rond 1850 steenwegen, een spoorweg en het Kempisch Kanaal aangelegd (aanleg Kanaalkom: 1858).
In die tijd bereikte de jeneverindustrie een hoogtepunt. Rond 1840 waren er 24 stokerijen. Dat was een derde van de stokerijen in Limburg. De beheerders van de stokerijen verwierven een grote invloed op het economische leven. Zij werden grondeigenaars, veeboeren en bankiers. In eerste instantie richtten de stokerijen zich op de lokale markt maar in de tweede helft van de 19de eeuw kon er dankzij de verbetering van de infrastructuur onder invloed van de stokers zelf zelfs aan export gedaan worden. De aanleg van de spoorweg speelt hierin een belangrijke rol.
Aan het eind van de 19de eeuw konden de Hasseltse stokers de moderne trends en technische evoluties van de distilleertechnieken en -apparatuur niet meer volgen. De kostprijs werd hoger dan in andere steden. Het duurde wel nog tot de Eerste Wereldoorlog eer de meeste stokerijen op de fles gingen. De bezetter gebruikte de installaties voor andere doeleinden. Ook door de Wet Vandervelde van 1919 taande de jeneverindustrie. Deze wet legde immers de verkoop van sterke drank aan banden. De bouw van het Albertkanaal (1930-1939) moest een nieuwe impuls geven aan de industriële activiteit in Hasselt maar het duurde tot de jaren ‘50 eer de industrialisatie echt op gang kwam. Verschillende confectiebedrijven, voedingsbedrijven en metaalverwerkende bedrijven vestigden zich in Hasselt aan de Kanaalkom. De bevolkingsaangroei nam sterk toe met nieuwe woonwijken tot gevolg. Maar de groei van de nijverheid bleef in Hasselt eerder bescheiden. Hasselt werd een moderne stad met vooral een enorme groei in de commerciële en de dienstensector (openbare diensten, scholen, culturele infrastructuur, ziekenhuizen, handelscomplexen).
In 1977 werden de deelgemeenten Kuringen, Stokrooie, Kermt, Spalbeek, Stevoort, St.- Lambrechts-Herk en Wimmertingen samengevoegd met de stad Hasselt. Deze fusie maakte Hasselt 2,5 maal zo groot in oppervlakte (de derde grootste gemeente van Limburg) en de Limburgse gemeente met het grootste inwonersaantal.
De dag van vandaag is Hasselt vooral een handels- en dienstencentrum. Het heeft eerst en vooral een uitgebreide administratieve functie. Er is een redelijk sterke concentratie van overheidsdiensten vanwege de functie van Hasselt als administratieve hoofdplaats van Limburg. Veel bedrijven hebben ook een commerciële regionale zetel in Hasselt. Verder is de stad Hasselt met haar uitgebreide waaier onderwijsvoorzieningen een belangrijk onderwijscentrum. Met haar uitgebreide winkelinfrastructuur heeft Hasselt een invloedssfeer als handelscentrum die zich uitstrekt over heel de provincie. Vooral de herinrichting van de Groene Boulevard bleef spraakmakend en geldt tot op vandaag als een model voor stadsherinrichting.

 

I.2. Havenkwartier: beknopte historiek

Het Albertkanaal, waarvan de kanaalkom een aftakking is, is zonder twijfel het grootste infrastructuurproject van het interbellum in ons land, en is onlosmakelijk verbonden met de Belgische industriële geschiedenis. In 1901 werd in Limburg de eerste steenkool ontdekt. De ontginning van deze kostbare brandstof begon enkele jaren later. In dezelfde periode groeide de staalindustrie in de omgeving van Luik. De smeltovens die in de fabrieken werden gebruikt, hadden steenkool en ertsen nodig. Die grondstoffen moesten op een snelle en goedkope wijze worden vervoerd.
Het bestaande eeuwenoude kanalennetwerk tussen Schelde en Maas was hiervoor niet geschikt. Er was dus nood aan een nieuwe en moderne waterweg. Deze moest de industriestad Luik met Antwerpen verbinden en doorheen de Kempense mijnstreek lopen. Op 31 mei 1930 stak Koning Albert I de symbolische eerste spadensteek van het nieuwe kanaal dat naar hem werd genoemd. Er werd gedurende negen jaar aan gewerkt door bijna 12.000 mensen. De lengte van het kanaal bedraagt 130 km tussen Luik en Antwerpen. Het hoogteverschil tussen beide steden is 55m. Dit verschil wordt door 6 sluizen overwonnen. De belangrijkste economische activiteit van het 19de eeuwse Hasselt bestond uit kleinhandel voor plaatselijke en regionale behoeften. Hier kwam in het laatste decennium van de 19de eeuw verandering in door de komst van twee fabrieken : de porselein-fabriek in 1891 en de gelatinefabriek (of lijmfabriek) in 1894.
De kanaalkom werd gegraven in 1858. Voor het vullen van de kanaalkom werd het water van de Demer gebruikt. De kanaalkom was oorspronkelijk veel breder en minder diep, maar na de dijkbreuk van 1936 kreeg het kanaal zijn huidige profiel. Het graven van de Hasseltse kanaalkom gaf de aanzet tot de industriële ontwikkeling van het gebied. De industrie kende haar grootste bloei net na de tweede wereldoorlog, maar door de concurrentie en het gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden raakte het gebied in de jaren ’60 in verval. De gelatinefabriek was de grootste fabriek aan de kanaalkom en de belangrijkste werkgever tot de komst van de Philipsfabriek in 1955. Tot op heden biedt de wijk een enigszins troosteloze aanblik.
De oude gelatinefabriek ligt er, ondanks de intrek van het architectenbureau De Gregorio en van Koen Van Mechelen, nog altijd wat verlaten en troosteloos bij. Het Oud Gasthuis is voor ons de ‘historische trekker’ van dit gebied. Het staat pal op de kop van de kanaalkom, aan de groene Boulevard. Oorspronkelijk was het gebouw een 17de eeuws pesthuis van de Grauwzusters, gevestigd aan de rand van de stad nabij de Demer. Er werd een muur-omheining gebouwd en later een kapel. De marginale ligging (besmettingsgevaar) en de nabijheid van het water (hygiëne) zijn cruciale aspecten van de site. In de 18de eeuw evolueerde de ‘pestbogaert’ naar de status van klooster met een algemeen-verzorgende functie. Onder de Franse overheersing werd het gebouw zelfs even een kazerne, om dan in de 19de eeuw geleidelijk via de hand van stadsarchitect Herman Jaminé tot klein maar volwaardig stedelijk hospitaal uit te groeien, waardoor het de kiemcel vormt van de actuele Hasseltse zorg- en verplegingsinstellingen.

 

Bronnen:
– “Stadsmonografie Hasselt”, 2002, Limburgs Universitair Centrum
– “Hasselt 750 jaar stad”, 1982, Bussels, M., Grauwels, J.,Houtman,E., Leynen, H., Molemans, J. & Van Ballaer,R., Gemeentekrediet van België

II. Identiteitsanalyse: psychografie van de stad en de plek

 

Stedelijke identiteit: Hasselt, een harmonie van smaak-contrasten
Hasselt heeft geen grootstedelijke allures, en hoeft die o.i. ook niet te ambiëren. Wel is de stad hét model geworden in Vlaanderen en daarbuiten van de leefbare, gezellige centrumstad. Dat heeft niet alleen te maken met het intense shopping-gehalte binnen de omtrek van de Groene Boulevard, maar ook en meer nog met een goed-uitgebalanceerd, wellicht intuïtief ontstaan evenwicht tussen contrasterende belevingswaarden en menselijke behoeften: uitbundigheid en luwte, communicatie en intimiteit. Hasselt is inderdaad een stad van contrasten. Enerzijds is Hasselt een barokke stad (zin voor decor, Jenever, de façade, het extravagante, het uiterlijke vertoon, het detail, het gebaar, individualiteit, expressie…), én een stad die op een sterke zorgtraditie kan bogen: publieke dienstverlening en solidariteit (‘Virga Jesse’).
Anderzijds merkt men in de stedelijke psyche een tweede contrast, nl. die tussen een romantische neiging om stedelijkheid en natuur te verzoenen (het informele, spontane, het water, Japanse tuin, Herkenrode…) en een planmatig-rationele baseline die de handelsgeest bevordert, maar ook de zin voor ruimtelijke orde, stadsinrichting en grote, globale structuren. Dit noemen we de ‘gelatine-factor’, naar het voormalige industriële karakter van de Kanaalkom. Toeval of niet, het gaat telkens om een tegenstelling of complementariteit die teruggaat op een “mannelijk/vrouwelijk”-contrast, of een mengvorm.

 

1. Het ‘Jenevergehalte’: Hasselt, barokke stad van het gebaar en de etalage

 

In de “hoofdstad van de smaak” is het aantal herbergen, restaurants en allerlei eet- en drinkgelegenheden haast niet te tellen. Het ware een fout cliché om dit zonder meer te herleiden naar een ‘bourgondische’ volksaard van het genieten, de daad en de overdaad. Veeleer vertoont Hasselt hier een aangeboren talent van de levensbeamende en zintuigelijk-geïnspireerde theatraliteit, een zin voor het gebaar, het affect én het effect. Dit heeft alles te maken met de status van handelsstad, de daaraan verbonden materiële welstand, maar ook het tonen van rijkdom, het extraverte ‘etalage’-gevoel van de stad-als-scène, die zich graag van haar beste kant toont, misschien zelfs een beetje mooier dan zij echt is… Aldo Rossi’s verwijzing naar Firenze en het vroegkapitalisme, waar men rijk kon worden en niet alleen rijk (of arm) werd geboren, geldt ook wat voor Hasselt. Het leidt haast vanzelf naar een architecturale taal van de verrassing, de positieve emotie, deelname, de overtuiging, de circulatie (‘geld moet rollen’) en de metamorfose. Er is niet één centrum en er is niet één weg, er zijn er vele. De façade suggereert wel een (maatschappelijk-cultureel) kader, een soort protocol (zoals ook de vrijhandel bepaalde codes hanteert), maar herbergt binnen de halfverheven gevel een veelheid aan vormen, kleuren, kamers, formules en afwijkingen, het negotiëren, geheime deals,… Het eclecticisme wordt daardoor, meer dan een taal van de besluiteloosheid of dilettantisme, een open, polyfoon discours van de maatschappelijke diversiteit én ongelijkheid, én een theatrale afspiegeling van de markt en zijn spelers. De barokke levenshouding is positief, extravert én complex. Iedereen is anders, maar de diversiteit wordt nooit chaotisch. Door een combinatie van complexiteit en emotionaliteit ontstaat een haast onoverzichtelijk conglomeraat van palazzi, een paleis vol paleisjes, wonderlijk in elkaar passend, zoals de harmonie van het systeem zelf dat de bewoners welstand bezorgde… Analoog aan de vroegkapitalistische palazzi uit Firenze, waar rijke kooplui hun intrek namen, is het Hasseltse stadspaleis een ruimte die zich niet beroept op het geboorterecht en de aristocratische bodem (le droit du sol) maar op lucht en water, het beweeglijke, participatie, de progressiviteit, de wil van de burgers om deel te nemen, en de mogelijkheid om de codes individueel in te vullen. Hieruit komt de handelstraditie van de stad voort, en tegelijk de sterke burgerzin die de basis vormt van de lage zuurtegraad waarvoor vele steden Hasselt benijden. Alleszins is deze barokke inslag dus méér dan architecturaal, want zoveel barokke gebouwen staan er natuurlijk niet in Hasselt. Het heeft meer te maken met attitudes en een wereldbeeld, zoals dat in de stadsrepubliek Firenze ook het geval was. Het Hasseltse jenevergehalte is ook méér dan folklore; we gebruiken het als naam om alles aan te duiden wat met smaak en effect te maken heeft in een overwegend extraverte stad die zichzelf graag ‘ensceneert’ en daarvoor ook het juiste register kan bespelen. Het is tenslotte een ‘mannelijke’ identiteitsfactor, juist door het overwicht van affect en effect op emotie. Hasselt heeft steeds een heel sterk verenigingsleven gehad. Cfr. De stadsrotten van de Virga Jesse Feesten.
Historische noot: Hasselt en het verenigingsleven Het is weinig geweten dat het Hasseltse verenigingsleven een van de meest intense is in heel Vlaanderen. Dit kwam en komt tot uiting in de talrijke activiteiten bij festivals, volksfeesten of individuele evenementen. In de 19de eeuw werd de basis gelegd van een collectieve subcultuur die tot op vandaag doorwerkt. Tussen 1831 en 1880 bestonden er te Hasselt minstens 114 verenigingen. Zij participeerden het meest in de traditionele activiteiten en zorgden voor de ontspanning. Tot circa 1868 was het over het algemeen een vrij elitaire (i.c. Franstalige) aangelegenheid met voornamelijk culturele en religieuze verenigingen; daarna kreeg het een meer volks karakter: in de laatste drie decennia kwamen o.a. sportverenigingen op. Traditionele feesten in Hasselt waren kermis, karnaval, meiavond en, om de zeven jaar, de Virga Jessefeesten. Kermis werd uitbundig gevierd met door de gemeente ingerichte feestelijkheden die wel twee weken duurden. Haar ontstaan dankte zij aan de herdenkingsfeesten van de H. Lambertus. Er werd stevig gefeest: in 1871 zouden bijvoorbeeld 12 800 taarten gebakken zijn en 40 runderen, 14 kalveren en 35 schapen geslacht zijn om iedereen te bevoorraden. Met halfvasten trok een carnavalstoet, een cavalcade zoals het toen heette, georganiseerd door voornamelijk de Jongmanskameren opgeluisterd door de muziekmaatschappijen door de straten. Op meiavond (30 april) trokken de mensen de straat op om de meiboomplanting op de Grote Markt bij te wonen. Dit gebeurde na een fakkeltocht door Hasselt en terwijl de verschillende muziekmaatschappijen het oude Meyliedje speelden, waarop de menigte dan meezong. Dit was, samen met de Virga Jesseprocessie, één van de weinige activiteiten waarin de concurrerende muziekverenigingen samen opstapten en dezelfde stukken speelden. Het grootst waren ongetwijfeld de zevenjaarlijkse Virga Jessefeesten. Tijdens deze feesten werd, twee zondagen na elkaar, een grote processie gehouden. Het parcours werd door de bewoners uitbundig versierd en de taferelen werden per ‘rot’ uitgebeeld. Het trok ook veel bezoekers aan en had een zeker prestige. Ook het 25-, 50- en 75-jarig bestaan van België (in 1856, 1881 en 1905) werd met wel zeer grote festiviteiten gevierd. In 1905 stapten bijvoorbeeld 347 Limburgse verenigingen op in de stoet. De verenigingsactiviteiten brachten afwisseling in het leven van de Hasselaar. Kleine en grote evenementen wisselden elkaar af, voornamelijk toneel- en muziekopvoeringen, maar ook processies, bedevaarten, lezingen, e.d. Tot op vandaag werkt deze subcultuur door.

 

2. ‘Virga Jesse’: Hasselt, stad met een traditie van zorg en solidariteit

 

Sterk contrasterend met deze barokke ingesteldheid, heeft Hasselt door de eeuwen heen een sterke ‘vrouwelijke’ traditie ontwikkeld die met zorgen en helen te maken heeft, van de middeleeuwse religieuze caritas tot de moderne verplegingsinstituten en -scholen. De Pestbogaert van de Grauwzusters, merkwaardig genoeg ongeveer daar gevestigd waar nu de scheiding is tussen binnenstad en Kanaalkom, nu gerenoveerd als ‘Oud Gasthuis’, is wellicht het embryo van deze ‘zachte waarde’. Het ging om een asiel voor ongeneeslijke pestlijders, nabij het Demerwater gelegen omwille van de noodzakelijke reiniginghandelingen, en buiten de stadskern wegens het besmettingsgevaar. Hieruit ontstond dan een hospitaal, en van daaruit heel de verplegingstraditie die de regio bedient. De caritas, of moderner, de ‘intermenselijke solidariteit’, zit echter diep in de stedelijke psyche verankerd. Enerzijds staat heel het Virga-Jesse-gebeuren in het teken van een Mariacultus die zelf een overblijfsel is van een matriarchale vruchtbaarheidscultus, in een stedelijke context omgevormd tot cultus van het leven, het publiek belang (Res Publica), integriteit en de heling (cfr. de Ommegang in Tongeren). Anderzijds heeft dit zich politiek vertaald in een voortrekkersrol die Hasselt tot op vandaag speelt, als ‘zorgzame stad’ met veel aandacht voor burgercomfort, onderwijs en publiek dienstbetoon (openbaar vervoer,…). Deze ‘vrouwelijke’ waarde heeft dus vanuit een archaïsche wortel een moderne invulling gekregen, en is een onvervreemdbaar stuk Hasseltse eigenheid geworden. Het is een verhaal dat zweemt tussen een archaïsch-ritueel groepsgevoel, Christelijke naastenliefde en het profane solidariteitsideaal van de stadsrepubliek. Dit geheel noemen we de ‘Virga Jesse’-code, omdat het haast een ongeschreven wet is, ingebed in het collectief bewustzijn en uitgedragen via populaire iconen. In heel onze filosofie van de publieke ruimte en stadsherwaardering krijgt dit gegeven van het emotioneel gedragen collectief belang uiteraard een speciale plaats, m.b.t. Hasseltse urbanistiek.

 

3. De ‘Gelatine-factor’: Hasselt, maakbare stad (nuchterheid, planmatigheid, productiviteit)

Het Hasselts imago in Vlaanderen is dat van de stad die in staat is, “zichzelf te maken”. Hasselt heeft de geest van de moderniteit op een speciale manier geassimileerd. Er is natuurlijk de TT-wijk, als litteken van de verticale bouwwoede uit de jaren ’50 en ’60, en de grote ring uit diezelfde periode blijkt stedenbouwkundig al evenmin een geslaagde ingreep. Maar in het algemeen heeft Hasselt een gezond instinct ontwikkeld om progressieve denkbeelden in werkbare en leefbare collectieve structuren om te zetten. Hasselaren zijn geen dromers: dit heeft te maken met een nuchtere en constructivistische ingesteldheid, voortspruitend uit de traditie van bonne ville (‘goede stede’). En dat is uiteraard weer een mannelijke component in de globale stedelijke identiteit. Spraakmakende projecten als de Groene Boulevard getuigen van een sterke rationele en vooruitstrevende inslag, waarbij stedelijke architectuur niet alleen dingen tracht in stand te houden maar ook lijnen durft te projecteren, trajecten uittekent, de ‘ideale stad’ tracht te concipiëren en te verwezenlijken. Verre van de eentonige rasterstad, getuigt Hasselt toch van een behoefte aan overzicht en planmatigheid. We hebben dit de gelatine-factor genoemd, naar de fabriek aan de Kanaalkom, met de schoorsteen als stille getuige van de 19de-eeuwse industriële revolutie en het bijbehorende vooruitgangsdenken. Het naïeve historische optimisme is ondertussen allang achterhaald; maar de interesse in formalistische, haast ‘klassieke’ harmonieën op stedelijke maat en politiek vertaald, is gebleven. Hasselt is ‘modern’, juist omdat het gelooft in een constructieve inrichting van het landschap, de ruimte, de biosfeer, de samenleving, de stad.

 

4.‘Herkenrode’: Hasselt, romantische stad van water en groen

De vierde pool van het Hasselts kwartet is weerom ‘vrouwelijk’. Zoals al aangegeven, is de Hasseltse maakbaarheidsidee altijd geschaduwd door een behoefte om de natuur haar gang te laten gaan, en de ‘dingen niet te willen forceren’. Dit uit zich o.m. in een speciale visie op ‘erfgoed’, dat minder focust op het klassieke patrimonium, dan wel op de romantische confrontatie tussen natuur en cultuur, met een belangstelling voor spontaneïteit, dingen die zich ‘vanzelf’ voordoen, op het moment dat de natuur de tijd rijp acht. Erfgroen verklaart dikwijls de oorsprong of de betekenis van het gebouwde patrimonium. Voorbeelden die deze visie duidelijk maken zijn het 19de- en 20ste-eeuwse patrimonium, de collecties en verhalen rond de Groene Boulevard, de Herkenrodeabdij en het Herkenrodebos. De vierde component, die het Hasseltse psychisch register bepaalt, ligt dus in de wens van de stad om het contact met de natuur te behouden en ‘de teugels los te laten’. Daardoor wordt het Hasselts modernisme nooit wereldvreemd of dogmatisch: als de tijd niet rijp is, dan doen we het niet. Het is een bijna Oosterse Zen-benadering die naar de Japanse Tuin refereert. De notie van ‘erfgroen’ compenseert duidelijk het rationeel-planmatige idee van de ‘maakbare stad’, en laat ruimte vrij voor informele, losse slierten die overwoekeren. De romantiek van de ruïne ligt hier niet veraf; toch gaat het niet om een kitscherig tuinkaboutermodel, maar veeleer een zoektocht naar verloren hoekjes die doen mijmeren of een niet-geconstrueerde geborgenheid geven. Het Herkenrode-moment ligt daar, waar maakbare en gemaakte structuren terug doorvlochten worden met een zekere mate van informele chaos, die deconditioneert en doet dromen. Het is beslist aanwezig in het water-gegeven van de Kanaalkom,- het zal de poëzie van deze plek gestalte geven en het planmatige, aangelegde karakter ervan verzachten. De Kanaalkom zelf is een artefact, maar het water dat erin en eruit vloeit, is dat zeker niet: het is puur natuur.